landschap (fūkeiga)
Pas in de 19de eeuw werd het landschap een belangrijk genre binnen de Japanse prentkunst. Japanners gingen meer reizen door hun eigen land, en daarmee groeide de interesse voor hun omgeving.
Het waren de wonderschone prentenseries van Hokusai (vanaf 1829) en Hiroshige (vanaf 1832) die het Japanse landschap op de kaart zetten. Met het nieuwe pigment Pruisisch blauw hadden de Japanse kunstenaars eindelijk een mooie kleur tot hun beschikking voor de zee en de lucht.
-
Het weer en de seizoenen
Hoewel Hiroshige duizenden landschapsprenten ontwierp, was elk landschap uniek.
De onveranderlijkheid van het landschap doorbrak hij door het in verschillende seizoenen en bij wisselende weersomstandigheden af te beelden, bijvoorbeeld in de lente of herfst, of bij sneeuw of regen.
-
Van Gogh en het Japanse landschap
Van Gogh bewonderde de Japanse landschappen in zijn prentenverzameling. Vooral de tientallen landschapsprenten van Hiroshige fascineerden hem. Hij had een geromantiseerd beeld van Japanse kunstenaars. Hij fantaseerde hoe zij in de afzondering van de natuur werkten.
In zijn brieven lezen we hoe Van Gogh door een ‘Japanse bril’ naar het Franse platteland keek. Hij koos Japanse motieven in zijn schilderijen en tekeningen, zoals bloesem, regen en knoestige bomen.